De werkgever en de werknemer kunnen onder bepaalde voorwaarden een scholingsbeding sluiten.
De wet van 7 april 2019 betreffende de sociale bepalingen van de jobsdeal versoepelt vanaf 29 april 2019 de voorwaarde die betrekking heeft op het type opleiding.
Definitie
Een scholingsbeding is een beding waarbij de werknemer, die gedurende de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst een specifieke vorming volgt op kosten van de werkgever, zich ertoe verbindt om aan deze laatste een gedeelte van de vormingskosten terug te betalen ingeval hij de onderneming verlaat voor het einde van de door de partijen overeengekomen periode.
Het scholingsbeding kan in beginsel betrekking hebben op alle werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.
Het moet schriftelijk worden vastgesteld (in overeenstemming met de taalvoorschriften) en het moet worden opgesteld uiterlijk op het tijdstip waarop de opleiding van start gaat.
Voorwaarden
Het scholingsbeding kan alleen worden gesloten wanneer aan bepaalde voorwaarden voldaan is.
De opleiding mag niet voortvloeien uit een wettelijke of reglementaire bepaling om het beroep waarvoor de werknemer werd aangeworven uit te oefenen. Aan deze voorwaarde moet voortaan niet meer voldaan worden wanneer het beding betrekking heeft op een opleiding voor een beroep dat of een functie die voorkomt op de lijsten van knelpuntberoepen of moeilijk in te vullen functies van de Gewesten, waarbij de plaats van tewerkstelling bepaalt welke lijst van toepassing is.
De andere voorwaarden blijven ongewijzigd:
- de arbeidsovereenkomst die de werkgever en de werknemer bindt moet voor onbepaalde tijd gesloten zijn;
- het brutojaarloon van de werknemer moet € 34.819 (in 2019) overschrijden, behalve indien het beding betrekking heeft op een opleiding voor een beroep dat of een functie die voorkomt op de lijsten van knelpuntberoepen of moeilijk in te vullen functies van de Gewesten, waarbij de plaats van tewerkstelling bepaalt welke lijst van toepassing is (zie lnfoflash van 13.11.2018);
- de opleiding moet specifiek zijn;
- de opleiding moet minstens 80 uur duren of, zo niet, een waarde hebben die minstens gelijk is aan het dubbele van het gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld voor de werknemers van 21 jaar en ouder bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten door de Nationale Arbeidsraad.
Vormvoorwaarden
Dit geschrift dient een aantal verplichte vermeldingen te bevatten :
- de omschrijving van de vorming, de duur en de plaats waar de vorming zal doorgaan;
- de kost van deze vorming of in het geval waarin de kost niet kan worden bepaald in zijn geheel, een schatting van de waarde van de vorming. Het betreft hier enkel de reële kost van de vorming met uitsluiting van de verplaatsings- en verblijfsonkosten gedurende de duur van de vorming en van de verloning verschuldigd aan de betrokken werknemer in het kader van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst;
- de begindatum en de geldingsduur van het scholingsbeding. De begindatum valt aan het einde van de vorming. De partijen dienen deze datum in onderling akkoord vast te stellen behalve wanneer de vorming aanleiding geeft tot het afleveren van een attest. In dat geval zal de begindatum van de gelding van het scholingsbeding samenvallen met de datum van de aflevering van dit attest;
- het terug te betalen bedrag van een gedeelte van de scholingskosten waartoe de werknemer zich verbindt om dit te betalen na afloop van de vorming, dit bedrag wordt op degressieve wijze uitgedrukt in functie van de geldingsduur van het scholingsbeding.
De geldingsduur van een scholingsbeding mag niet meer dan 3 jaar bedragen en moet proportioneel worden vastgesteld rekening houdend met de kost en de duur van de vorming.
Het bedrag van terugbetaling verschuldigd door de werknemer in geval van niet-naleving van zijn verplichting mag niet meer bedragen dan :
- 80% van de vormingskost in geval van vertrek van de werknemer voor 1/3 van de overeengekomen periode;
- 50% van de vormingskost in geval van vertrek van de werknemer tussen 1/3 en 2/3 van de overeengekomen periode;
- 20% van de vormingskost in geval van vertrek van de werknemer na 2/3 van de overeengekomen periode.
Opdat het bedrag van de terugbetaling evenwel niet te aanzienlijk zou zijn vergeleken met het loon van de werknemer, mag dit bedrag nooit meer dan 30% van het jaarlijks loon van de werknemer bedragen.