Over übergays en middenklassehomo’s
Iedereen van ons kent hem: de übergay met zijn roze stretch T-shirt, zijn geaffecteerde manier van spreken, zijn zwerm faghags die hem verafgoden en lachen met al zijn grapjes.
Wacht, zei ik iedereen? Ik bedoel niemand. We herkennen hem, dat wel. Als het niet uit een of andere foute jaren 90-film is dan wel uit de tientallen sitcoms die er jarenlang op tenenkrullende wijze 'humor' uit hebben proberen te slaan. Gelukkig is die onbestaande homo ondertussen min of meer op stal gezet en komen we steeds minder bekrompen clichés over minderheden tegen in fictie. Dat is goed, want verhalen zijn de spiegel van een samenleving. Hoe een samenleving omgaat met de representatie van haar minderheden, zegt dus veel over de maatschappelijke positie van die minderheden.
In 1985 tekende cartooniste Alison Bechdel een korte strip met de naam 'The Rule'. De strip gaat over twee lesbische vrouwen die naar de cinema gaan, waarbij de ene de andere laat weten dat ze een regel heeft voor de films die ze ziet. Die is drieledig maar heel eenvoudig: 1) er moeten minstens twee vrouwelijke personages zijn die 2) met elkaar praten over 3) iets anders dan een man. De strip, en vooral die regel, werd aan het begin van het nieuwe millennium opgevist door feministische filmmakers om de vrouwonvriendelijkheid van Hollywood aan de kaak te stellen. Ondertussen is de zogenaamde Bechdeltest breed gekend. De drie criteria in kwestie lijken belachelijk haalbaar - en dat zijn ze ook. Des te pijnlijker dus dat de test nog steeds als toetssteen gebruikt wordt.